|
||||||||
Het blijft toch merkwaardig vast te stellen hoe een puur instrumentale plaat, enkel op accordeon gespeeld door een Ests meisje dat je niet kent en waar je zelfs nog nooit van gehoord had, je in één weekend tijd serieus bij de vlerken kan grijpen. Mij overkwam het het voorbije lockdownweekend met deze plaat van Maimu Jõgeda, een jonge accordeoniste die deze dagen haar tweede plaat uitbrengt. De eerste dateert van drie jaar geleden en kreeg toen flink wat lof toegezwaaid, maar ik hoorde ze nooit. Nu ik de opvolger ettelijke keren liet voorbijkomen, denk ik te begrijpen waarom de reacties toen zo positief waren: dit is namelijk ragfijne, nu eens klaterende dan weer dromerige muziek, die past bij elk moment van de dag en die erin slaagt met een minimum aan middelen een maximum aan effect te bereiken. Dat kan alleen, als je als muzikant helemaal eerlijk bent en jezelf helemaal geeft tijdens het spelen. Van de twaalf stukken, die de plaat vormen, zijn er negen van de hand van Maimu zelf en drie zijn bewerkingen van bestaande volksmelodieën. Opener “Kutsung” -de Youtube-clip zit achter bijgaande link- is er zo eentje: oorspronkelijk een doedelzakdeun, waarvan de titel vertaald kan worden als “bellen”. Dit nummer was blijkbaar vaste prik bij het begin van een feestje en als het gespeeld werd wist je: “tijd om loos te gaan”. “Melting” heeft een begrijpelijker titel en het handelt over hoezeer de liefde met een mens aan de haal kan gaan: je kan jezelf voelen wegsmelten of iemand anders zien ontdooien, maar beide zijn wel “liefde”. Zelfde thema -of toch ongeveer- in “Jöululugu” dat, zo begrijp ik, in de Kersttijd geschreven werd en wil uitdrukken hoezeer de muzikante geeft om de mensen die haar omringen. Een tweede traditioneel nummer is “Saajalaul”, alweer op doedelzak ontstaan en oorspronkelijk als bruidsmars bedoeld. Het nummer beschreef het moment waarop een meisje vrouw wordt en aan haar man”overhandigd” wordt en de titel betekent letterlijk “Ontvangers-lied”. In Estland is dit nummer erg bekend en wordt het meer dan geregeld gecoverd, net als het traditionele “Siisik”, een dansdeuntje waarmee Maimu aan het spelen ging en dat ze herwerkte tot “Siisike”, wat dan weer de naam is van het vogeltje dat wij kennen als “sijs”. Wat ernstiger van toon is de titelsong, die er eigenlijk gewoon om handelt, dat je moet proberen altijd en overal met jezelf in overeenstemming te zijn. Wat ons van elkaar onderscheidt is precies wan jou tot “jij” maakt en mij tot “mij”. Een wijsheid als een kathedraal, die, als ze wat meer door mensen omarmd zou worden, een pak miserie de wereld zou uithelpen. Het allermooiste nummer van een plaat waar ik als geheel behoorlijk ondersteboven van ben, is voor mij “Vãikesele Paul Robinile”, geschreven naar aanleiding van de geboorte van neefje Paul Robin, die Maimu ineens tot “tante” maakte en haar zus tot “mama”. Lijkt allemaal vanzelfsprekend, maar je moet maar eens proberen dat soort ervaring in muziek om te zetten. Maimu Jõgeda kan dat dus en dat vind ik behoorlijk straf: ze slaagt er in behoorlijk abstracte dingen als “verwondering” of “verwachting” muzikaal vorm te geven. Eén instrument slechts en toch opent de artieste een heel eigen wereld en vertelt ze een verhaal waar je als luisteraar in meegezogen wordt, of je dat nu wil of niet. Dit is niet meteen de ultra-vingervlugge accordeonmuziek, die je wel eens vaker te horen krijgt. Nee, dit is eerder ingetogen folky versie met klassieke invloeden en heel af en toe een jazz-accentje: dit is mijmermuziek op bijzonder hoog niveau. Ik denk dat ik maar eens ga proberen die eerste CD ergens te vinden, want dit is werkelijk heerlijk luistervoer. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||